ver achter de derde witte waterweg
Ligt een kleine rozengouden bibliotheek
Tot de nok gevuld met kleur en boeken
Op de bloemen van de derde torentrans
Staat in een vaas een spierzwart vaandel
Wapperend in de azuren zoele zomerwind
Lila baken in de geelgestreepte hemel
Op het topje van dat ongestreken vaandel
Nestelt vaak een klein paars vogeltje
Het fluistert zongerijpte dichtsels in mijn oor
Verhalend van zonnebloemen en voorbije tijden
Soms zijn die gouden tijden niet voorbij
Maar moeten nog voor ons verschijnen
Bieden rozegroen gespikkelde toekomst
Aan hen die kleuren kan begrijpen
Voor mij zijn het de heldere spinsels van
Mijn romantische gekleurde chaosgeest
Die ik in zilverzoet zwartwitte woorden giet
En dan aan de groen met blauwe wereld geef