Lag stilletjes aan de waterkant
Rook kringelde uit toegeknepen mond
Alsof het nu al jaren onbezield was
Kabouters trokken aan zijn tenen
Bezig de lijflijkheid te draaien
Omdat geen respectabele geest
Richting noorden zou ontvlieden
Watergeesten wreven in hun handen
Wachtend op een vette buit
Tot een gansgevulde eend
Levensadem in zijn oor ging blazen
Nimfen dansten in het maanlicht
Een eenhoorn keek op afstand toe
Dwaallichtjes dwarrelden helder licht
Rond dit allusieve landschap
Langzaam kreunend stond hij op
Veegde beestjes uit zijn kleren
Schopte struikelsteen in het water
De plons trok wijderende cirkels
De knapzak op de rug gegord
De ogen zoeken naar het oosten
Niets houdt hem nu meer tegen
Op zijn ongezochte reis